Emerson Process Management P2500 Automobile Parts User Manual


 
7DOC,F20,EDN Rev.: -
1.0 Introduction / Einführung / Introductie
1.2 Arbeitsweise
Der Stellungsregler bietet die Möglichkeit, ein pneumatisches Stell-
glied in jeder beliebigen Stellung zwischen völlig auf und völlig ge-
schlossen zu positionieren. Die Bewegung des Stellgliedes wird pro-
portional zu einem Eingangssignal von 4-20 mA geregelt.
Die Stellbewegung des Antriebes wird von einem Rückführ-
potentiometer (7) erfaßt und in der Elektronikbaugruppe (1) mit
dem Eingangssignal verglichen.
Liegt Soll-Istwert Gleichheit vor, verbleibt der Stellantrieb in der je-
weiligen Position.
Ändert sich das Stellsignal oder die Antriebsposition, wird die Ab-
weichung erfaßt. Die Soll-Istwert Differenz wird elektronisch ver-
stärkt und ändert das Magnetfeld der Festspule (2). Damit ändert
sich der Abstand zwischen Düse und Prallplatte. Die Kaskaden-
druckänderung verstellt das Verstärker-Ventil (3) am Ausgang. Der
Antrieb (4) bewegt sich in Richtung neuer Sollwert und stoppt bei
Erreichen der neuen Sollposition.
Bei einfachwirkenden Antrieben wird nur der eine Ausgang genutzt.
Der andere Ausgang wird verschlossen.
1.2 Werkingsprincipes
Door de montage van klepstandsteller F20 kan een pneumati-
sche aandrijving nauwkeurig in elke stand tussen volledig geo-
pend en volledig gesloten worden gezet. De beweging van de
aandrijving wordt evenredig aan een 4-20 mA ingangssignaal
geregeld.
De beweging van de aandrijving wordt bewaakt door de inte-
grale terugkoppelpotentiometer (7). Het door deze
potentiometer afgegeven signaal en het ingangssignaal worden
aan de vergelijkingselektronica op de hoofdprintplaat (1) toe-
gevoerd.
Alleen wanneer deze twee signalen gelijk zijn, zal het aan de I/
P-omzetter (2) afgegeven resulterende signaal “neutraal” zijn,
waarbij de plunjer van de stuurklep (3) in de centrale of geblok-
keerde stand wordt gehouden.
In deze stand blijft de aandrijving in de laatst ingestelde positie,
te weten het instelpunt, vergrendeld.
Indien het mA-ingangssignaal of de klepstand verandert, wordt
het verschil gedetecteerd, waardoor het signaal naar de I/P
verhoogd dan wel verlaagd wordt. Dit resulteert in een corres-
ponderende beweging van de stuurklepplunjer (3) die wederom
de beweging van de aandrijving (4) naar het nieuwe instelpunt
in gang zet. Zodra dit punt is bereikt, zijn de beide signalen
weer gelijk en komt de beweging bij dit nieuwe instelpunt tot
stilstand.
Bij enkelwerkende (veerbelaste) aandrijvingen wordt slechts
een enkele luchtleiding gebruikt; de andere poort bij de
plunjerklep (3) wordt afgestopt.